Een gebed van aankomst

 
Dit waargebeurde verhaal werd op Facebook gedeeld door Moshe Kempinski (van de Shorashim winkel in de Oude Stad van Jeruzalem)

*********************

Bij het verlaten van de sjoel in Jeruzalem benaderde Dan een jonge man in spijkerbroek, rugzak, donkere huid, en krullend zwart haar. Hij zag er Sefardisch uit, misschien Marokkaans.

“Goede Sjabbos. Mijn naam is Dan Eisenblatt. Wilt je vanavond bij mij thuis eten?”

De bezorgde blik van de jongeman veranderde in een oogwenk naar een glimlach.

“Ja, bedankt. Mijn naam is Machi.”

Een paar minuten later stonden ze allemaal rond Dan's Sjabbos tafel. Dan zag zijn gast in het zangboek bladeren, blijkbaar op zoek naar iets.

“Is er een bepaald lied dat je wilt zingen?" vroeg Dan. "Ik kan je helpen als je niet zeker bent van de melodie.”

Het gezicht van de gast lichtte op. “Er is een liedje dat ik zou willen zingen, maar ik kan het hier niet vinden. Ik vond het heel mooi wat we vanavond in de synagoge zongen."

"Hoe heette het?"

"Iets met 'dodi'.

Dan stond op het punt om te zeggen: “Het wordt meestal niet aan tafel gezongen,” maar hield zijn mond. Als dat is wat het kind wil, dacht hij, wat kan het dan voor kwaad? “Je bedoelt Lecha Dodi. Wacht, ik zal een sidoer voor je halen.”

Ze zongen Lecha Dodi en tot na de soep zei Machi niet veel. "Welk lied nu?" vroeg Dan hem.

Machi leek zich te generen, maar na aandringen antwoordde hij: “Ik wil heel graag nog een keer Lecha Dodi zingen.”

Dan was niet echt verbaasd toen hij zijn gast na de kip opnieuw vroeg welk liedje hij nu weer wilde zingen, en de jongeman zei: “Lecha Dodi, alstublieft.”

Dan stond op het punt te zeggen: “Laten we het deze keer wat zachter zingen," en dacht de buren zullen denken dat ik gek ben. Hij hield zijn mond en vroeg: “Wil je niet iets anders zingen?”

Machi bloosde en keek naar beneden. “Ik vind dat heel mooi,” mompelde hij. “Het heeft gewoon iets - ik hou er echt van.”

Dan wist niet hoeveel ze “HET" lied die avond zongen, waarschijnlijk wel acht of negen keer, want hij raakte de tel kwijt. Wat later op de avond vroeg Dan: “Waar kom je vandaan?”

De jongen keek gepijnigd, staarde naar de grond en zei zachtjes: “Ramallah.”

Dan was er zeker van dat hij de jongen “Ramallah” had horen zeggen, een grote Arabische stad op de Westelijke Jordaanoever. Nee, dat kan niet. Waarschijnlijk zei hij Ramle, de Israëlische stad.

 “Oh, daar heb ik een neef," zei Dan. "Ken je Ephraim Warner? Hij woont in Herzl Street...”

Verdrietig schudde de jongeman zijn hoofd. “Er wonen geen Joden in Ramallah.”

Dan hapte naar adem. Machi had dus echt “Ramallah” gezegd! Zijn gedachten gingen tekeer.

Had hij zojuist de Sjabbos maaltijd doorgebracht met een Arabier?

“Sorry, ik ben een beetje in de war," zei Dan. "En nu ik erover nadenk, ik heb niet eens je volledige naam gevraagd. Hoe heet je eigenlijk?”

De jongen keek even nerveus, trok toen zijn schouders op en zei rustig: “Machmoed Ibn-esj-Sjarif.”

Dan was sprakeloos. Wat kon hij zeggen?

Aarzelend verbrak Machmoed de stilte: “Ik ben geboren en opgegroeid in Ramallah. Mij werd geleerd om mijn Joodse onderdrukkers te haten, en te denken dat ik een held zou zijn als ik ze zou doden. Maar ik heb altijd mijn twijfels gehad. Ik bedoel, ons werd geleerd dat de Soenna, de traditie, zegt: 'Niemand van jullie is een gelovige totdat hij voor zijn broeder verlangt wat hij voor zichzelf verlangt.' Ik zat me af te vragen of de Jahoed (Joden) ook geen mensen waren. Hadden zij niet het recht om hetzelfde te leven als wij? Als we geacht worden goed te zijn voor iedereen, hoe komt het dan dat niemand de Joden daarin betrekt?”

"Toen ik mijn vader deze vragen stelde gooide hij me het huis uit. Mijn besluit stond nu vast: Ik zou weglopen en bij de Jahoed gaan wonen, totdat ik erachter zou komen hoe ze echt waren. Die avond sloop ik terug het huis in om mijn spullen en rugzak te pakken. Mijn moeder betrapte me toen. Ik  vertelde haar dat ik een tijdje bij de Joden wilde gaan wonen om erachter te komen hoe ze echt waren en misschien wilde ik me zelfs wel bekeren. Terwijl ik haar dit vertelde werd ze steeds bleker.  Ik dacht dat ze boos was, maar dat was het niet. Iets deed haar pijn. Zachtjes fluisterde ze: "Je hoeft je niet te bekeren. Je bent al een Jood..."

“Ik was geschokt. Mijn hoofd begon te tollen en even kon ik niet spreken. Toen stamelde ik: 'Wat bedoel je?' 'In het Jodendom,' vertelde ze me, 'gaat de religie volgens de moeder. Ik ben Joods, dus dat betekent dat jij ook Joods bent."

“Ik had nooit enig idee dat mijn moeder Joods was. Ik denk dat ze niet wilde dat iemand het wist.

'Ik heb een fout gemaakt door met een Arabische man te trouwen," fluisterde ze. "In jou zal mijn fout worden goedgemaakt."

“Mijn moeder praatte altijd zo, poëtisch. Ze groef wat oude documenten op en overhandigde ze aan mij: dingen zoals mijn geboorteakte en haar oude Israëlische identiteitskaart, zodat ik kon bewijzen dat ik een Jood was.

Ik heb ze hier, maar ik weet niet wat ik ermee moet doen. Mijn moeder aarzelde over één stuk papier. Toen zei ze: "Je kunt dit net zo goed meenemen. Het is een oude foto van mijn grootouders die genomen is toen ze het graf van een grote voorouder van ons gingen bezoeken."

“Nu ben ik hier, aan de Joodse kant," zei Machmoed. "Ik probeer gewoon uit te vinden waar ik thuishoor.”

Dan legde zachtjes zijn hand op Machmoed schouder. De jongeman keek op – tegelijk bang en hoopvol.

“Heb je de foto bij je?” vroeg Dan.

“Natuurlijk! Ik heb hem altijd bij me!" Uit zijn rugzak haalde Machmoed een gehavende envelop waarin een oude foto zat. 

Toen Dan de inscriptie op de grafsteen las, liet hij de foto bijna vallen. Hij wreef in zijn ogen om zeker te zijn, maar er was geen twijfel mogelijk. Het graf op de foto was op de oude begraafplaats in Tzfat, en de inscriptie identificeerde het als het graf van de grote Kabbalist en tsadiek Rabbi Shlomo Alkabetz.

Dan's stem beefde van opwinding toen hij Machmoed uitlegde wie zijn voorvader was. “Hij was een vriend van de Arizal, een groot Torageleerde, een tsadiek, een mysticus. En, Machmoed, jouw voorvader schreef dat lied dat we de hele Sjabbos zongen: Lecha Dodi!”

Dit keer was Machmoeds met stomheid geslagen.

Terwijl Dan zijn trillende hand uitstak, zei hij: “Welkom thuis, Machmoed!”

***************

Dit waargebeurde verhaal, ingezonden door Nechama Goodman, is gedocumenteerd in “Monsey, Kiryat Sefer and Beyond”.

Engelse artikel:  https://www.facebook.com/share/p/1GCn8Nxiab/

*************

OVER LECHA DODI

Lecha Dodi/ לכה דודי (Hebreeuws: Kom, mijn geliefde [of vriend]) zijn de beginwoorden van een hymne die nog steeds wordt gezongen om de Sabbat welkom te heten. De tekst werd geschreven door Sjlomo ha-Levi Alkabetz, een 16e-eeuws rabbijn en kabbalist uit Safed. Het lied wordt in zowel Asjkenazische als Sefardische gemeenten over de hele wereld gebruikt in de liturgie op vrijdagavond.

De eerste regel, die ook als refrein wordt gebruikt, luidt: 

Kom mijn vriend, de bruid tegemoet, laat ons de sabbat begroeten. 

Het lied bestaat uit acht strofen. De beginletters van deze acht strofen vormen als acrostichon de naam van de auteur: „Sjlomo ha-Levi”.

Bij de laatste strofe is het de gewoonte om zich om te draaien naar de deur van de synagoge om zich te verheugen bij het begroeten van de sabbat.

Aangespoord door verhalen uit de Talmoed (Traktaat Sjabbat 119a) gingen kabbalisten uit Safed op vrijdagnamiddag naar de velden voor de stad om de „Prinses Sabbat” mediterend en zingend te begroeten. Het lied „Lecha Dodi” weerspiegelt dit gebruik. De tekst bevat talrijke messiaanse motieven, die steunen op de Talmoedische idee dat het houden van de sabbat tot de verlossing zou leiden.

Er werden verschillende melodieën gecomponeerd voor Lecha Dodi. De keuze van de melodie varieert van plaats tot plaats. Abraham Tzvi Idelsohn schatte dat er meer dan 2000 melodieën bestaan. In enkele reformgemeenten wordt Lecha Dodi ingekort tot vier strofen. Er bestaan vertalingen van het lied in de meeste Europese talen.





Comments

Popular posts from this blog

VERLANGEN NAAR VREDE

weekbericht 8 februari 2025

Weekbericht 25 januari 2025 - week 4