De Joodse wonderboom
Geschreven door Peter Wortel
Lang geleden vertelde een man op een
vrijdagavond uit het diepst van de provincie Groningen, hoe zijn vader ontdekte
dat hij kon tekenen.
Vader was een man van weinig woorden,
zoals dat gold voor de meeste mensen in zijn omgeving. Zijn zoon was dit gewend
en het stoorde hem niet. Wat hem echter wel stoorde was de boom midden op het
land van zijn vader. Altijd moest hij er omheen ploegen.
Hij beklaagde zich bij
zijn vader over de noodgedwongen kromme banen in de klei. “Zo kin dat nait,”
jammerde hij. “Bovendien geven die naalden een enorme zooi. Die boom moet weg.”
Maar zijn vader reageerde nors.
Vastberaden sprak hij: “Hak die boom niet om, omwille van zijn naalden!” Hij
voegde eraan toe dat het onzin was dat zijn zoon zo nodig rechte lijnen moest
ploegen. En bovendien: het was een zeldzame boom. Het gesprek werd beëindigd
met de woorden: “Zo kin dat nait! 't Is een noaldboom, doar vinst gain twaide
van hier op 't plattelaand!”
Enige tijd later verraste de vader zijn
zoon met een verhaal over 'die boom', blijkbaar in de hoop hem te overtuigen. Hij zei: “Opa werd op een sjabbat ochtend wakker en ontdekte dat de naalden van
de
boom waren veranderd in blaadjes van goud. Opa was verbaasd en zei: “Was dat
nou?” en plukte een paar blaadjes van de boom.
Hij kocht daarmee een paard en
wagen en een koe op de markt.
Het kon dan ook niet lang uitblijven dat de
mensen uit het dorp hiervan hoorden.
Zij namen spoedig al de gouden bladeren
van de boom, zodat er niets overbleef.
In de lente van het volgende jaar
gebeurde het dat op een sjabbat morgen, bij het krieken van de dag, bladeren
van glas aan de boom waren gegroeid.
Helaas kwam er een storm opzetten, zoals
dat wel vaker gebeurt op ’t platteland. De wind werd sterker en krachtiger en
het duurde niet lang of de glazen bladeren werden de lucht in geblazen. Ze
vielen in duizenden stukjes uiteen op de grond nabij de boerderij.
Opnieuw
bleef de boom kaal achter. De boom had er nu genoeg van en verlangde zijn
naalden terug.
Toen dit daadwerkelijk geschiedde, was hij zeer tevreden.”
Vader besloot met: “Het kan nie zijn dat
jij deze boom zomaar kapt. Deze boom mag niet worden verkocht, om vervolgens in
het vuur te belanden. Dat kin nait mien jong, dat mag nait!”
Zo ontstond er de beroemde uitspraak: “Dat
mag en kin en nait.” Deze zin werd in allerlei klankvariaties herhaald, tot
over de Groningse grenzen. Ze zeiden het allebei wel zevenmaal. Enigszins
gebrouilleerd en koppig gingen ze ieder hun eigen weg.
Op een zekere dag zag de vader dat zijn
zoon toch zijn bijl stond te slijpen. Pa fronste zijn voorhoofd, waarop de zoon
reageerde met: “Het is tijd.”
Vader begreep onmiddellijk wat zijn zoon van plan
was en deed een laatste poging de boom te redden. Hij zei kortweg dat de boom “schier”
[mooi] was. Meer woorden kwamen er niet uit.
“Schier?” vroeg de zoon.
“Jaaah – schier” was”, zei de vader en
pakte een stukje steenkool dat op het pad lag. Hij schreef daarmee op een stuk
karton. Zijn schrijven was meer een expressie van zijn gevoel. Hij tekende met
grote halen zijn dierbare boom, die schaduw gaf aan zijn koe en die zo prachtig
in het landschap stond…
Het verhaal dat zijn vader hem had verteld
had de zoon niet overtuigd. Maar het zien van deze tekening opende zijn ogen.
Hij zette het stuk karton met daarop de tekening op de schouw en zei: “Wat 'n
schiere boom, dij mout moar stoan blieven. Ik ploeg d’r wel omheen.”
Later, toen het er de tijd voor was, sloot
de zoon zich aan bij de Zionistische beweging en vertrok richting Palestina.
En
daar vindt men hier en daar nog het gezegde "zeh assoer ve ie-efsjar",
want dat mag en kan niet ......
De zoon heeft in zijn leven vele bomen
gepland, het liefst op "Toe bisjwat", het bomen feest.
Website: peterwortel.nl
Comments
Post a Comment